- maag
- {{maag}}{{/term}}1 estomac 〈m.〉♦voorbeelden:1 een lege maag hebben • avoir l'estomac videop de nuchtere maag • à jeuneen sterke maag hebben • avoir un estomac d'autrucheeen volle maag hebben • avoir le ventre pleineen vuile maag hebben • avoir l'estomac barbouillé〈figuurlijk〉 zijn maag helemaal omkeren • rendre tripes et boyauxeen rommelende maag hebben • avoir l'estomac qui gargouillede maag uitpompen • faire un lavage d'estomaciemand iets in de maag splitsen • 〈ermee opschepen〉 refiler qc. à qn.; 〈duur verkopen〉 estamper qn.hij zit ermee in z'n maag • 〈kan het niet kwijtraken〉 ça lui reste sur l'estomac; 〈zit ermee verlegen〉 il en est bien embarrassé〈figuurlijk〉 dat ligt (zwaar) op zijn maag • ça lui est resté sur l'estomacmijn avondeten ligt me zwaar op de maag • mon dîner m'est resté sur l'estomaclast van zijn maag hebben • avoir mal à l'estomac; 〈chronisch〉 souffrir de l'estomacmijn maag is van streek • j'ai l'estomac dérangé
Deens-Russisch woordenboek. 2015.